6 december 2013

De kracht van vervreemding: Kollhoff's Magisch Realisme in Den Haag

Het Magisch Realisme toonde in de eerste helft van de vorige eeuw de aantrekkingskracht van vervreemding in de beeldende kunst. Hans Kollhoff laat met zijn ministerie in Den Haag het architectonische equivalent zien.

De kracht van vervreemding

Wie op die dag – slechts een paar weken terug - Lebkov aan de Turfmarkt in Den Haag bezocht, heeft mogelijk een sublieme ervaring gehad. Achter de koffiebar aan het raam kijkt men recht op het ministerie van Kollhoff. Tussen de beukende regenhozen door waren er incidenteel momenten van opklaring en verstilling. De felle herfstzon toonde zich slechts door de zware schaduw die het ministerie in donkere tonen hulde. De twee torens van baksteen en graniet met diepe neggen op een massieve plint maakten een desolate en zware indruk. Alhoewel reeds een jaar in gebruik, gaven ze alles behalve blijk van leven. Een enkele zeemeeuw - schril krijsend op de verlate bestrating - was met een man in trenchcoat het enige dat bewoog. Het was het Magisch Realisme revisited.

Het Magisch Realisme benadrukte in de eerste helft van de vorige eeuw een radicaal ander beeld van de stad dan de toenmalige avant-garde. Futuristen omarmden de stad als caleidoscopische ruimte met hectische mensenmassa’s, bombastische infrastructuren en een ongekende mobiliteit. Magisch Realisten toonde de stad als desolate en verstilde leegte. Grote pleinen en nieuwe bouwtypen als wolkenkrabbers en stations werden weergegeven als de belichaming van verlatenheid en vervreemding. Traditionele schildertechnieken, technische perfectie en een extreem gevoel voor detail maakte de voorstellingen realistisch. Tegelijkertijd schepten de schilderijen een dreigende, mysterieuze en onwerkelijke sfeer.



Magisch Realisme revisited

Het is opvallend hoezeer het ministerie van Kollhoff binnen de sfeer van het Magisch Realisme past. Het wordt gekenmerkt door herkenbare, traditionele ontwerpthema’s en doet tegelijkertijd vervreemdend aan. Het ministerieontwerp continueert een eeuwen oude traditie van lichamelijkheid en tektoniek; een traditie waarbij gevels bestaan uit een plint, toren en kroon en waarbij het gewicht van het gebouw op een begrijpelijke manier wordt afgedragen aan de grond. Kollhoff maakte bij het ministerie gebruik van deze traditie en voerde het op een extreme manier door. Verwijzend naar het beeld van de vroege wolkenkrabbers in New York en Chicago, paste Kollhoff de tektonische traditie toe bij hoogbouw. De gevels lijken de massa van het 36 verdiepingen hoge ministerie te dragen; de naden van de prefab gevelpanelen zijn onzichtbaar weggewerkt, het graniet zit vol en zat in de specie en op de hoeken geven de L-vormige granieten platen de indruk dat er massieve blokken zijn toegepast. Elk detail, elke materiaaltoepassing en elk ornament van de ministeriegevels doet mee in het gebouw als belichaming van de kracht van zwaarte.

De illusie van een ambachtelijk gestapelde bouwmethodiek in combinatie met de overweldigende schaal geeft het ministerie een indrukwekkend en tegelijkertijd vervreemdend gewicht; het toont een voor Den Haag ongekende mate van permanentie en zwaarte. Waar nieuwe gebouwen in historische binnensteden een verfrissende en lichtvoetige uitzondering kunnen zijn, manifesteert het ministerie zich als inversie van deze houding. Den Haag, de hofstad met zijn vrolijke negentiende-eeuwse neostijlen, vele lommerrijke stadsparken en provinciale karakter, lijkt weinig weerstand te kunnen bieden aan de absolute gravitas van het ministerie. Zelfs de op traditie en continuïteit gestoelde bakstenen residentiearchitectuur aan de overzijde van de straat van Pelli, Graves, Krier en Natalini lijkt door het ministerie te worden gereduceerd tot een pittoresk pretpark van luchtige frivoliteit.

De surrealistische verschijning van het ministerie wordt versterkt door de communicatiebarrière die de gesloten gevels opwerpen. Vanaf de straat suggereren slechts een enkele TL lamp per raam en de vele bewakingscamera's op de plint de aanwezigheid van leven. Er is een strikte scheiding tussen privé en openbaar. Met de private uitstraling van het ministerie beperkt Kollhoff de communicatie van het gebouw tot een puur formalistische aangelegenheid. Het is slechts de strenge architectuur zelf die met de omgeving communiceert; niet de dynamiek die het huisvest.


Zittend bij Lebkov aan het raam blijft het beeld van het ministerie fascineren. De straat vult zich druppelsgewijs met passanten in regenjassen met felle kleuren; snel lopend, angstig dat het weer gaat regenen. De zeemeeuw vliegt krijsend weg; de tijd schrijdt voort. Het ministerie blijft onveranderlijk; een krachtig en zelfverzekerd baken van zwaarte en vervreemding.

Matteo Kuijpers, 2013

7 juli 2013

Boullée inside out: De Boekenberg van MVRDV in Spijkenisse

Architectuur verhoudt zich per definitie tot haar geschiedenis. Zonder het vorige kan het volgende immers niet bestaan. De vraag is echter hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Deze verhouding is bij de recent opgeleverde bibliotheek van MVRDV in Spijkenisse in één oogopslag duidelijk. Het is een déjà vu van Boullée, maar dan inside out.


Boullée inside out
Nikolaus Pevsner beschreef in A history of building types (1976) de verschillende typen bibliotheken uit de geschiedenis van de architectuur. Het type dat door Pevsner met de meest spectaculaire referenties werd geïllustreerd, is ongetwijfeld het Saal-System uit de zeventiende en achttiende eeuw. De Bibliothèque du Roi (Parijs, 1784) van Étienne-Louis Boullée is een bekend voorbeeld. Voor de zeventiende eeuw bestond de bibliotheek in ruimtelijke zin uit een middengang met kleine nissen tussen boekenkasten aan de gevel. Met het Saal-System werden de boekenkasten als doorgaande wand langs de gevel gezet en werd de ruimte van de bibliotheek als geheel afleesbaar. Het ontwerp van Boullée voerde het Saal-System tot in het absurde door als ontzagwekkend, groots en dramatisch gebaar. Hij plaatste de boekenkasten vier verdiepingen hoog en liet ze ten opzichte van elkaar vertrappen met een enorme cascade van boeken als resultaat.

De bibliotheek in Spijkenisse – de zogenoemde Boekenberg – herintroduceert het Saal- System maar dan in omgekeerde vorm; het keert de boekenkasten naar de buiten- in plaats van de binnenwereld. Achter een grote transparante stolp toont zich een naar boven terugtredend bakstenen volume dat omringd is door boekenkasten. De boeken omsluiten de bezoeker niet langer zoals in het voorbeeld van Boullée, maar vormen eerder een achtergrond voor het kijken naar de stad. Vanaf de Boekenberg kijkt men door de transparante stolp uit over Spijkenisse en de passanten op het marktplein kijken op hun beurt terug naar de bezoeker in de bibliotheek. 
De Boekenberg is volgens Winy Maas - de M van MVRDV - bedoeld als een grote etalage; een advertentie van het boek dat de inwoners van Spijkenisse (meer) aan het lezen moet krijgen. In zijn lezing What’s next verwijst hij naar architectuur als action figure; een architectuur die een actieve rol kan innemen bij het ingangzetten van verandering. Het bibliotheekontwerp maakt de voorziene rol ondubbelzinnig duidelijk. De transparante stolp maakt het gebouw open; de bakstenen berg maakt het verleidelijk. De ruimte die men door de stolp ziet, is een pretpark van zien en gezien worden vol met trappen, terrassen, rondlopende mensen en spelende kinderen. Het is de relationele ruimte van Herman Hertzberger maar dan in gedesystematiseerde en naar buiten gekeerde vorm. De berg daagt uit om binnen te komen en de niet van enige symboliek gespeende tocht naar boven langs de wereld van kennis en inzicht te voltooien. 
De verschillende kenmerkende elementen waaruit de bibliotheek bestaat, zijn eerder door andere architecten toegepast. In de Beinecke Rare Book and Manuscript library (New Haven, 1963) maakte Gordon Bunshaft een toren die door boeken wordt omringt. In de Bibliothèque Nationale de France (Parijs, 1995) plaatste Dominique Perrault de boeken als advertentie in vier transparante torens. Met de Seattle Central Library (Seattle, 2004) maakte Rem Koolhaas een mediamachine met open terrassen op en onder dichte volumen achter een transparante huls. Het zijn niet deze losse elementen – de boekentoren, de transparante huls en de open terrassen - die de bibliotheek van MVRDV interessant maken; het is de combinatie ervan die leidt tot vernieuwing. 
De herintroductie en tegelijkertijd omkering van het Saal-System in de Boekenberg maakt het type opnieuw relevant. MVRDV transformeerde het type en paste het op een radicaal andere manier toe. Door het omdraaien van hetSaal-System zijn de boekenkasten visueel onderdeel geworden van de openbare ruimte in plaats van de conventionele bibliotheekzaal. Het collectieve karakter van de zaal wordt ingeruild voor die van de stad. Is de Boekenberg daarmee een manifest voor de bibliotheek als openbaar gebouw? Of is het juist de laatste stap voor de opheffing van de bibliotheek als collectieve ruimte met een eigen identiteit en plek in de stad? Als de Boekenberg slechts een omkering zou zijn van Boullée - de berg zonder de transparante huls - dan zou er een cascade van boeken resteren die zich als trekmuur aan het marktplein van Spijkenisse presenteert. De bibliotheek zou als publieke functie volledig onderdeel zijn geworden van de publieke ruimte. Het zou meer openbaar zijn dan ooit. Tegelijkertijd zou de bibliotheek als collectieve ruimte zijn geëlimineerd. De bibliotheek zou gereduceerd zijn tot slechts een functie; een muur voor het uitlenen van media. Hoe openbaar kan een bibliotheek worden voordat het zichzelf als collectief opheft? Met de drie ingrediënten – de berg, de transparante huls en de open terrassen – combineert MVRDV het openbare en het collectieve tot een uitdagend geheel. 
Matteo Kuijpers, 2013 

12 december 2012

L'Italia di Le Corbusier


Het Italië van Le Corbusier (1887-1965) als thema voor een tentoonstelling lijkt wellicht voor velen vergezocht; hij heeft immers nooit iets in Italië gebouwd. Toch blijkt het meer dan genoeg materiaal op te leveren voor een interessante en bij vlagen saillante tentoonstelling. L’Italia di Le Corbusier is een tip voor wie de komende feestdagen in Rome is.

Le Corbusier op het dak van Lingotto

Met meer dan zeshonderd schetsen, aquareltekeningen, foto’s, brieven, maquettes en tekeningen op wanden van houten steigerplanken wordt de relatie tussen Le Corbusier en Italië in chronologische volgorde getoond. Het verhaal begint met de verschillende studiereizen die Le Corbusier tussen 1907 en 1922 naar Italië maakte. Tijdens deze reizen bezocht hij steden als Pisa, Florence, Sienna, Bologna, Verona, Venetië, Rome en Pompeii; er zijn weinig hoogtepunten in de  Italiaanse architectuurgeschiedenis die hij niet heeft bezocht.

Uit de vele mooie schetsen blijkt dat hij als twintigjarige zorgvuldig de esthetiek van de gevels, ornamenten en fresco’s documenteerde. In 1915 onderzocht hij in de traditie van Camillo Sitte uitgebreid de historische openbare ruimten en met name de omsloten pleinen. Sitte onderzocht in Der Städtebau nach seinen künstlerischen Grundsätzen (1889) uitvoerig de compositorische regels die ten grondslag lagen aan een groot aantal stedelijke ruimten die in de middeleeuwen, renaissance en barok zijn ontstaan. Uit de schetsen die Le Corbusier van bijvoorbeeld het San Marcoplein in Venetië maakte, blijkt een overeenkomstige interesse.

Na de schetsen en aquareltekeningen waarin de liefde van Le Corbusier voor de historische Italiaanse binnensteden nog evident lijkt, wordt direct zijn eigen stedenbouwkundige werk Ville Radieuse (1924) getoond. Colin Rowe wees in College City (1978) al op het grote verschil tussen Ville Radieuse en Italiaanse historische binnensteden. Juist de kenmerken die Le Corbusier in Italië heeft onderzocht: de omsloten openbare ruimten waar mensen samenkomen en waar de bebouwing de openbare ruimte oplaadt, zijn in Ville Radieuse volkomen afwezig. Het na elkaar tonen van beide laat dit radicale verschil genadeloos zien. 

Naast het beeld van Le Corbusier als radicale architect, toont de tentoonstelling hem ook als opportunistische entrepreneur. Rem Koolhaas liet dit beeld van Le Corbusier al eerder zien in Delirious New York (1978). Hierin beschreef hij de pogingen van Le Corbusier om zijn Ville Radieuse na de afwijzing in Parijs te slijten aan andere steden als Barcelona, Algiers, Rio de Janeiro en Buenos Aires: ‘like a furious prince dragging a colossal glass slipper on an odyssey from Metropolis to Metropolis’. De tentoonstelling vergroot dit beeld van Le Corbusier als opportunist door in te gaan op zijn aanbieding van Ville Radieuse aan het fascistische regime van Benito Mussolini. Op een muur wordt in het groot een fragment van een lange brief uit 1934 aan Mussolini getoond waarin Le Corbusier het fascistische regime onder andere prijst voor hun steun aan het jonge Italiaanse rationalisme. Le Corbusier stuurde Mussolini bij de brief het tweede volume van zijn Oeuvre Complete in de hoop een opdracht te bemachtigen. 

De brief aan Mussolini is één van de voorbeelden waarmee de tentoonstelling laat zien hoe graag Le Corbusier in Italië wilde bouwen, maar daar uiteindelijk niet in slaagde. Dit beeld wordt versterkt door de acquisitiereizen die hij maakte naar invloedrijke Italiaanse bedrijven als Fiat en Olivetti. De tentoonstelling toont glamourfoto’s  van Le Corbusier in onder andere een open sportwagen op het dak van Lingotto in Turijn en op een glanzende houten boot in de grachten van Venetië omringt door mannen in maatpak compleet met zonnebril en snor. Le Corbusier slaagde er uiteindelijk in de jaren zestig van de vorige eeuw in om meerdere opdrachten in Italië te verwerven. Op de tentoonstelling wordt onder andere het opmerkelijke ontwerp voor een ziekenhuis in Venetië uit 1964 met grote tekeningen en maquettes uitgebreid getoond. Door de dood van Le Corbusier in 1965 zijn uiteindelijk geen van deze opdrachten gerealiseerd.

L’Italia di Le Corbusier schetst een paradoxaal beeld van Le Corbusier: als gepassioneerd onderzoeker van het historische Italië én als radicaal die hetzelfde historische Italië afwees. Bovendien wordt Le Corbusier in de tentoonstelling neergezet als één van de grootste architecten van de twintigste eeuw en tegelijkertijd als opportunistische entrepreneur die het fascistische Italië niet schuwde in zijn zoektocht naar een opdracht. De overvloed aan materiaal waarmee deze twee beelden worden getoond, maken de tentoonstelling een bezoek meer dan waard.


Matteo Kuijpers, 2013
Gepubliceerd op: ArchiNed